Nog nooit voelde ik mij zo’n noorderling als in het verkeer van Sicilië. Tijdens de eerste paar autoritten was ik het liefst snikkend op de achterbank gaan liggen. In foetushouding, armen beschermend om het hoofd om het getoeter buiten te sluiten. Na een paar dagen acclimatiseren werkt de agressie besmettelijk en had ik graag een megafoon gehad. Zodat ik schreeuwend en tierend uit het autoraam van de geleende fiat ‘grande’ punto kon hangen.

Doe nou toch eens normaal verdomme! Tranquilo, tranquilo stelletje krankzinnigen! Ik wil niet sterven op mijn huwelijksreis!

Sicilianen zijn levensgenieters, aimabele mensen, prima in staat om geduldig naar je Italiaanse gestuntel te luisteren en je dan vriendelijk de juiste weg of de juiste woorden te wijzen. Maar zodra ze achter een stuur kruipen veranderen ze in psychopaten. Mannen, vrouwen, tieners, omaatjes, allemaal. Drie rijbanen? Sicilianen maken er zes van. De rijrichting van een rotonde is optioneel. Borden ontsieren maar het landschap. En hang gewoon een rozenkrans om je binnenspiegel, want dat bespaart je de moeite om erin te kijken.

Dit was onze Luna di Miele, onze huwelijksreis. De maan van honing scheen inderdaad bleekgoud toen we landden op Catania, het vliegveld aan de oostkust van het eiland. De koffers bleken niet achterin de ‘grande’ punto te passen maar ach, we hadden ook een achterbank. Ik wist toen nog niet dat die achterbank ook een prima plek zou zijn om je jammerend in je eigen wereld terug te trekken.
Na maanden vasten om in mijn trouwjurk te passen had ik een speciaal lijstje mee naar Sicilië genomen. Geen top tien van plaatsen om te bezoeken, maar van etenswaren om te proeven. Bloedsinaasappelijs, zwaardviscarpaccio. Gevulde courgettebloemen en strattu, vurige tomatenprut die overblijft als je de allerbeste tomatensaus in de zon laat drogen. We reden in de schemering over de flanken van de Etna, door een landschap dat letterlijk om op te eten is. Pluimen wilde venkel in de berm, boompjes volgeladen met citroenen en sinaasappels, amandels en pistache. Soms een slaperig stadje, met smeedijzeren balkons en zwarte kerken van basalt.

Onze eerste stop was een hazienda met de handige routebeschrijving ‘zoek maar uit op google maps’. Er hadden twee pijltjes op de kaart gestaan bij het intypen van het adres. Maar het plaatsje waar de hazienda bijhoort is zo klein, dan kun je het altijd wel vinden. Dachten wij, met onze noorderlijke logica.
Eindelijk kwamen we aan in het gehucht Rovitello. Stapvoets reden we door donkere straten, op zoek naar een bord. We werden toeterend ingehaald door een gedeukte witte Fiat, die tijdens het inhalen ook zelf ingehaald wordt door een rode Alfa Romeo zonder licht. Puur per toeval vonden we een bord naar Hazienda San Marco, tijdens het keren op de weg toen we even niet verblind werden door groot licht. Het bord wees ons naar een karrenpad tussen twee stenen muurtjes. Het weggetje wed steeds smaller, de muurtjes hoger. Grint veranderde in keitjes, keien, rotsblokken. Een haas dartelde  door het licht van onze koplampen. De weg was kronkelig, met muren die op vele plekken ingestort waren, brokstukken gul over de weg gestrooid. 
     We besloten om te bellen naar onze gastheer. Geen gehoor. Zoals gepast is aan het einde van de wereld. Dan maar verder rijden en ineens, gejuich, was daar weer een bord. Verderop brandde licht. We reden door een hek en zagen een prachtig zwembad, reflecterend water, muren begroeid met druivenranken. Maar geen mens te bekennen. Wel krekels, dichtbij blafte een hond.
     We klopten aan bij verschillende deuren, schreeuwden in het duister. We duwden lukraak een deur open, een eetzaal zo bleek. Onze schreeuwen echoden tegen de kale stenen muren. Verloren dwaalden we over het terrein en ineens hoorde ik een stem. Een tv, ergens boven de eetzaal. Stomtoevallig vonden we een deurbel. En zeer boos oud dametje deed open, dunne armpjes en beentjes bibberend in een polyester kimono. Ze gebaarde driftig naar de eetzaal en brulde naar haar man. Die moest het welkomstcomité zijn maar bleek voor de tv in slaap gevallen. Alle stress kwam er in één snotterige huilbui bij mij uit. De oudjes schrokken van mijn uitbarsting. We kregen een punt taart en koffie en later kaas, brood en wijn. Morgen zijn we vast weer ‘contenta’ mompelde het oude mannetje.

De volgende dag aan het ontbijt hetzelfde brood en de bekende kaas. Het oude mannetje glimlachte naar me, bracht zijn knoestige vuisten naar zijn ooghoeken en deed een treffende imitatie van mijn hysterische jankbui.
‘Tranquillo?’
Ja, ik ben nu tranquillo.
Al zou dat niet lang duren.

We gingen de omgeving verkennen met de Punto. We hadden rechts gemoeten maar mijn nieuwbakken echtgenoot gaat links, want hij is een geboren optimist en misschien is er wel een korter en makkelijker pad naar de openbare weg. We zouden nooit ontdekken waar het pad naartoe liep. Want na een kwartiertje hobbelen ging het opeens steil de heuvel af, in duikvlucht naar een stel boomgaarden. De muurtjes van basalt waren ook weer present en dit keer sloten ze ons in. De weg werd steeds smaller, de kuilen steeds dieper. Als ik met ogen en oren dicht jankend op de achterbank had kunnen liggen had ik dat gedaan.
Ineens een driesprong: twee paadjes liepen omhoog, overwoekerd door hoog gras. Daar had al maanden niemand meer gereden. Het andere pad eindigde bij een roestig hek. We moesten terug, draaien. Maar we zaten vast tussen de muurtjes en de gevallen rotsblokken. Dan maar die blokken verplaatsen en blijven steken. Even niet nadenken over slangen. Niet nadenken. Krachten verzamelen, oerschreeuw… en de blokken rolden van hun plek. Steken, steken en toen stond de auto weer met de neus richting de hazienda. Halleluja. Nu nog met de 1.2 motor steil bergop, al stuiterend over de keien. De hazienda was in theorie dichtbij maar we vonden ‘m niet terug. Alweer verdwaald. Ineens verscheen er een keurige heer op de weg, een soort James Bond in een driedelig pak. Plotseling vanachter een hek, in dit bizarre labyrint van helse muurtjes.
Parla inglese?, vragen we hysterisch.
‘Well, I can manage quite reasonably’ zegt de man met een prachtig Oxbridge accent.

En hij vertelde hoe we moesten rijden en het bleek best simpel als je het eenmaal wist. Asfalt was nog nooit zo schitterend. En als je een beetje over je doodsangst heen bent waardeer je het landschap pas echt. Dame Etna is van tijd tot tijd wat pissig maar wel gul in vruchtbaarheid: ook in de schroeiende junihitte is het landschap weelderig, met olijven, citroenen, pijnbomen. Groen in honderd tinten contrasteert prachtig met het zwart van de lavastromen. Maar de grootste attractie blijven toch de Sicilianen zelf. Hoe ze leven, hoe ze koken, hoe ze schreeuwen.

We genoten op en top toeristisch van een brullende vrachtwagenchauffeur en het overstekende omaatje midden op de weg, dat spottend met haar stok zwaaide. De Etna zit blijkbaar in de karakters. Vrijwillig wonen op een vulkaan betekent het lot tarten, geloven dat je onsterfelijk bent. Dus waarom zou je dan nog opletten achter het stuur?

Toen we bijna terug waren bij de afslag van de hazienda werden we op een haar na geschept door een knappe brunette in een Fiat. Peuk in haar linkerhand, een broodje in haar rechterhand. Plus een kind op schoot, de oogjes keken net over het stuur heen. Bij de volgende stop moesten we maar eens serieus overwegen om een rozenkrans te kopen, voor aan de binnenspiegel. Als we daar ooit aankwamen dan.