We mochten heel voorzichtig wennen aan de aanwezigheid van de ijsberen. Dat was slim bedacht van ze. Eerst scharrelden ze alleen maar aan de randen van het dorp, in de avond en de nacht, rondom de afvalbakken van de buitenwijken. Af en toe scheurden ze een zak kapot en dan zag je in het ochtendlicht je zorgvuldig opgeborgen vuilnis over heel de straat verspreid liggen. We ruimden het wel weer op, samen, het was niet zoveel moeite. Kleine grapjes naar elkaar: “hee buurman, van al die magnetronmaaltijden raak je verstopt hoor! Leer nou eens echt koken man!”.

Maar nu komen de ijsberen overdag op straat. Waren het eerst veelal eenlingen, met eigen zonderlinge maniertjes, nu zoeken ze elkaar op en raken steeds meer georganiseerd. En sinds een paar weken lopen ze samen door de straten. Ze wachten tot de kerkklok twaalf heeft geslagen. En dan stappen ze door de hoofdstraat, langzaam, hun brede achterlijven heen en weer zwenkend. Koppen hoog geheven in de kille wind. Ze zijn gemaakt voor de kou, hebben plezier in alle barre omstandigheden.

En ze zijn zo wit. Stralend wit. Bij elke parade zie je meer kinderen achter de ramen klaar zitten. Ze leunen met hun voorhoofd tegen de ruit en staren de beren na met grote ogen, zoals ze dat voorheen deden bij de vuilniswagen, of bij ambulances of de brandweer met gillende sirene. Ze zwaaiden graag naar de vuilnismannen, maar niet naar de beren, viel me ineens op. Terugzwaaien doen ze toch niet, dat zie je aan ze. Het is een trots volkje en als je op vier poten loopt betekent terugzwaaien een risico om op je gezicht te vallen. Je ziet wel steeds vaker dat de kinderen een beertje meenemen uit hun speelgoedkist. Die houden ze dan stevig vast, of recht omhoog, boven hun hoofd, zodat ze met hun glazen oogjes de parade goed in zich op kunnen nemen. In de speelgoedwinkel op de Markt waren alle witte beertjes al tijden uitverkocht. De bruine lagen bij de ingang van de winkel in de kortingsbakken.

Je wil het liefste naar buiten als de ijsberen er zijn. De drang is sterk. Jas aan tegen de kou, de straat oprennen en ze omhelzen, armen om die brede sterke schouders. Hun vriend zijn, één van hen. En dan meelopen, over de knerpende besneeuwde straten, op weg naar een krachtig nieuw begin. Maar je kunt het zien aan hun bekken. Aan de bruinrode druppels die naar hun kinnen zijn gesijpeld. Spatten die verkleefd zitten aan die natte zwarte leren rand, net onder hun tanden, rondom die strakke glimlach. Deze beren laten zich niet zomaar omhelzen. Het is een taai volkje. Eigenlijk dachten we dat ze uitgestorven waren, met het wegsmelten van hun natuurlijke habitat, de ijsvlaktes. Maar ze kunnen blijkbaar uitstekend zwemmen en zijn een echt stelletje rasdoorzetters. Nu het weer kouder is ruiken ze een nieuwe kans.

Het verdwijnen van de zeehonden was ook een duidelijk teken. Daar hoef je geen detective voor te zijn. De blije bolle luiaards, waar we in de zomer zo graag naar keken. Die rondhingen op een steiger, hapten naar een lekker visje en verder vooral sliepen. De afgelopen maanden heeft niemand ze nog gezien. En als we nu heel eerlijk zijn, dan moeten we aan elkaar toegeven dat dit hele ijsberengebeuren geen verrassing was. Hun ware aard was immers haarscherp vastgelegd in sensationele natuurdocumentaires. We hebben allemaal wel zo’n dvd’tje in de kast staan en kijken ze soms op een luie zondagmiddag, met een biertje in de hand en een toastje met zalm erbij. Zalm, het lievelingshapje van de beren. Enorme vissen toch, en dan één goed getimede klap met die reuzenklauwen en daar vliegen ze, morsdood door de lucht. Ze moeten wel veel klappen uitdelen. Vaak staan die beren maar ineffectief te hengsten in die waterval, maar toch, het is een confronterend gezicht. Dat die zachte mooie beren vlees en vis willen verscheuren en niet liever een potje honing willen uitlikken, dat voelde eigenlijk nog het meest schokkend. Mooie witte teddies, zo gemeen! Ik hoor het mijn dochtertje nog zeggen. Nu zit zij ook klaar achter het raam, voor de parade.

De sneeuwhazen hebben de dvd’s duidelijk niet bekeken. Ze kwamen uit hun holen gekropen en wandelen nu mee, met komische huppeltjes tussen de stampende poten door. Zoals het grapje dat we allemaal wel eens tegen onze kinderen hebben verteld, van de muis en de olifant op een brug. En dat dan de muis trots zegt ‘wat stampen we lekker he?’.
Als je in de natuurfilms ijsberen door sneeuw zag sjokken dan oogden ze vaak een beetje gelig. Voddig, als hun haren nat waren van een dagje hengelen. Maar ze hebben zich nu zorgvuldig voorbereid, misschien een pr-bureau ingehuurd, gezorgd voor een slim contrast. ’s Nachts die vuilnisbakken omgooien, alle troep op straat. Het bleek een strategie. Op een gegeven moment werd het teveel moeite om het op te ruimen. Elke nacht lag er weer nieuwe zooi. En nu in onze modderige straten, tussen het grijs van plastic verpakkingen, ogen de ijsberen ineens stralend wit. Etherisch, bijna bovenaards zuiver.

Dagelijks nu, de ijsberenparade. ‘En de hazen!’, zouden de hazen zeggen. De kleine en de grote witte dieren, in een trotse optocht door de steeds vuilere winkelstraten. En eigenlijk is het wel fijn. Ik begin mijn dochtertje te begrijpen. Je leeft ergens naar toe op een dag. En het is merkbaar in de stad, een elektrische lading, collectieve kriebels in de buik als een beginnende verliefdheid. Een welkom gevoel na de periode die we net achter de rug hebben, de hectische feestdagen vol verplichtingen. Januari, februari, het zijn lege maanden vergeleken met december, met haar rituelen en liederen. Warme lichtjes, saamhorigheid. De beren hebben ons een ritueel gegeven.

Je moet wel goed kijken waar je loopt op straat. En ’s avonds extra achterom kijken, als je het vuilnis weer buiten zet. Of er niet een hongerig exemplaar achter een auto verstopt zit, met z’n klauwen en z’n onvoorspelbaarheid. Maar die spanning is ook wel lekker. Snel en effectief de container op straat en hup weer naar binnen, de deur op slot, de gordijnen dicht. En dan weer lekker op de bank. Het voelt alsof je een prestatie hebt verricht terwijl je weinig hoefde te doen. Alleen maar die vuilnisbak weer klaarzetten. En een beetje toekijken als de klok weer slaat. We voelen weer wat, samen. Het doet er toe.

De Duitse ijsbeerfoto’s zijn een collectie van Jean Marie Donat.